GEESTELIJKE VERREKIJKER
Het deed zich een aantal keren voor, tussen mijn vijfde en mijn achtste levensjaar. Als het gebeurde bevond ik mij meestal liggend in dagdroomtoestand. Plots begon mijn gezichtsveld zich te verwijderen, zodat het na enkele seconden leek alsof de woonkamer of mijn slaapkamer wel dertig meter lang was. Het valt best te vergelijken met het beeld dat men krijgt als men door een omgekeerde verrekijker kijkt. Het ging gepaard met geluiden en stemmen die naar de achtergrond werden verdrongen en galmend vanuit een afgelegen kamer leken te komen. Ook het bizarre gevoel van geïsoleerdheid van de rest van de wereld hoorde daarbij.
Bevreemdend. Een gevoel van eenzaamheid. Beangstigend maar tegelijkertijd ook fascinerend. Alles nam, denk ik, hooguit één a twee minuten in beslag. Dan, even plots, deed zich het omgekeerde voor. Mijn zicht keerde tot de ware proporties terug, als werd het terug gezogen. Geluiden klonken weer helder en duidelijk en ik had een gevoel van ‘terug zijn.’ Terug van iets ondefinieerbaars. Wat er met mij tijdens deze ervaringen precies gebeurd was kon ik niet plaatsen.
Ik stelde er eens een voorzichtige vraag over aan mijn ouders, in de hoop dat zij misschien een tipje van de sluier konden oplichten. Maar meer dan “Ik zou het niet weten hoor ventje, heb je gedroomd?” kreeg ik niet te horen. Waarschijnlijk klasseerden ze het bij kinderfantasie.
Zoals Boudewijn De Groot ooit zong: “Maar grote mensen praten niet met poezen…”
Vriendjes hadden blijkbaar ook nooit zoiets ervaren. En mocht dat het geval geweest zijn, dan praatten ze er niet over. Door die ervaring vond ik mezelf wat vreemd, maar het vervulde mij ook met enige trots en een gevoel bevoordeeld te zijn. Het klinkt waarschijnlijk raar, maar ik heb het gevoel dat ik er volwassener door geworden ben. Het had in mijn geest, in mijn beleving iets teweeg gebracht. Mijn intuïtie was aangescherpt. Volwassenen die mij wat op de mouw wilden spellen of het minder goed met mij voorhadden, had ik vlug door en ik wantrouwde hen. Pedofielen die bijvoorbeeld toenadering zochten vermeed ik meteen. Ik kon me ook niet meteen aan zomaar elke volwassene overgeven. Daardoor kwam in dikwijls stug en wat in mezelf gekeerd over. En al vlug merkte ik dat gebrek aan gevlei ook geen prijs opleverde. Waar ik geen ‘welkom’ voelde wou ik zo vlug mogelijk vandaan. Schijnheiligheid en komedie maakten mij ziek. En dat gevoel is met de jaren en het ouder worden alleen maar aangescherpt. Ik verafschuw nog steeds hypocrisie en kruiperijen.
Niet dat ik een asociaal kind was. Ik hield van ravotten met vriendjes. Werd af en toe zelfs als een niet dominant leidertje beschouwd. Maar ik kon mij soms ook uit de groep terugtrekken als hij te groot werd, of als ik roddelgedrag of vijandschap waarnam. Rustig in mijn eentje in de tuin spelen in mijn eigen gefantaseerde wereld ging mij even goed af. En daarbij wegdrijven in grote, soms veel te grote vragen.
Rond mijn vijftien jaar kwam er een vervolg die mij iets wijzer maakte, of toch op zijn minst wat meer inzicht gaf. Ik was zwaar ziek en lag te bed in mijn tienerkamer. En toen gebeurde het opnieuw. De muren, het raam, de posters van mijn idolen en de lamp, zo’n drie meter verwijderd bevonden zich op wel twintig meter afstand. De stem van mijn moeder in de kamer ernaast klonk stil en echoachtig. Ik bevond mij als ‘in het grote niets’, wat dat ook mag betekenen. Vanaf dan stond mijn gevoelswereld echt gefinetuned. Als ik bij iemands huis aan-
kwam, kon ik soms al aanvoelen hoe de sfeer binnen was. Een zegen, maar ook een last om mee te zeulen. Zeker voor een tiener. Het maakte mij zeker niet angstig, wel voorzichtig. Ik begon meer na te denken over eindigheid, over het heelal en over de liefde die ik kreeg en gaf. Zelfs de vraag of ik deel van het leven, van het grote geheel uitmaakte hield mij bezig. Ik stelde mij de vraag of het mogelijk kon zijn dat ik als mens enig in soort was en mij de wereld rondom mij alleen maar verbeeldde. Mijn verbondenheid met dieren groeide en ik kreeg te kampen met gevoelens van intens verdriet, twijfel, melancholie en eenzaamheid. Het gevoel van als nietig individu op de aardbol te staan, zwevend in het onmetelijke universum kon mij in de greep houden. Mijn vader zei meer dan eens: “Denk eens wat minder na, jongen.” Wel-
licht terecht vreesde hij dat al dat getob mij als volwassene wel eens zuur zou kunnen opbreken. Had ik als kind of tiener opgegroeid in onze huidige maatschappij van hokjes denken, men had mij zeker onder hoog sensitief gecatalogeerd. Maar beter dat dan laag sensitief, want dat neigt zo naar psychopathie. Laat mij dan maar lekker fijngevoelig zijn. Te-
meer die fijngevoeligheid mij niet weerhield om een wilde, nachtbrakende tiener te worden.
Ik denk dat ik op die wijze een soort vroeg volwassenheid ben ingerold. En hiermee bedoel ik
niet dat ik intelligenter was dan mijn leeftijdgenoten. Ik was zelfs een ongeïnteresseerd student. Ik was ook geen voorloper op seksueel vlak. Maar qua diep denkvermogen en inleving stond ik dikwijls op een ander niveau. Ik ben er achter gekomen dat ik als oud volwassene, mijn conversaties nog altijd op een onconventionele wijze voer. Daarom wellicht dat ik maar met zo’n goeie dertig procent van de mensen een echt gesprek kan voeren. Ik realiseer mij ook hoe complex ik ben. Sommige mensen lopen liever van mij weg dan mij te leren kennen. Andere sluiten mij meteen in de armen en hengelen naar mijn vriendschap. Een deel van die laatsten merken na verloop dat ze mij maar moeilijk aankunnen en pikken uiteindelijk af. Ik kan me niet vrijblijvend profileren. Ik ben een kluns in smalltalk en ik beweeg mij door het leven zoals ik voel dat ik me moet bewegen. En voor veel personen van het volgzame type zal ik altijd rebels of eigenzinnig overkomen, alhoewel ik ordelijk en rechtschapen ben. En akkoord, ook gestructureerd chaotisch en levend op berekende risico’s.
Mijn drieënzestigjarige kunstleraar en vriend Roger De Crits noemde mij op mijn vierentwintig jaar een jongeman met een oude ziel. En ooit schreef een kunstcriticus: “Deze twintiger met de looks van een Britse rockster toont ons kunst die van een zestiger kan gemaakt zijn.” Daar was ik fier op. En alle rare en mysterieuze ervaringen die ik met mijn levenspartner in ons leven heb meegemaakt en ervaren hebben hun grond en basis in mijn ‘geestelijke verrekijker ervaringen.’ Daar ben ik van overtuigd, niettegenstaande ik dat op geen enkele zinnige manier weet uit te leggen. En prat kan ik er ook niet op gaan want het is een gift. Iets wat er en waar men kennis mag van nemen…
Soms, op zo van die dagen, neem ik mijn oude verrekijker, draai hem om en kijk er mee in de tuin, in de hoop een glimp van mijn vroegere ervaringen op te vangen. En ja, zo was het bij benadering. Maar in de verste verte niet datgene wat ik als kleine jongen had ervaren.
Er bestaat een onbewuste, tienduizendenjaren oude collectieve kennis. Een collectief geheugen. Een onmetelijke rijkdom opgeslagen vanaf de primitiefste levensvorm
Oorspronkelijke uitspraak onbekend