WATER
Als
kind had ik het verhaal al ettelijke keren horen vertellen door mijn
ouders, en telkens was ik er door gefascineerd en bracht het ook
huivering bij mij teweeg.
Zelf herinner ik mij van het voorval niets, ik was amper één jaar
oud. Het moet mijn allereerste uitstap naar zee zijn geweest.
Afgeschermd tegen het zonlicht lag ik op het strand in mijn
kinderwagen te slapen, onbewust van het drama dat zich iets verderop
afspeelde en mijn hele verdere leven drastisch had kunnen
veranderen.
Het
was een familie uitstapje en mijn grootouders, mijn nonkel Albert en
tante Hortense pasten op mij terwijl mijn moeder en vader, toen
zesentwintig en veertig jaar oud en tweeënhalf jaar gehuwd,
verkoeling zochten in de golven. Ze bevonden zich op een zandbank en
waagden zich verder in zee dan gepland. Het water reikte tot
heuphoogte waardoor ze zich van geen kwaad bewust waren. Geen van
hen kon zwemmen. Toen ze besloten terug te keren schrokken ze van
hoe ver ze zich reeds in zee bevonden. Het tij moet op dat tijdstip
van vloed naar eb zijn gekeerd want plots werd het zand onder hen
weg geslagen. Meteen werden ze het diepe ingezogen. Totaal verrast
slikten ze grote hoeveelheden water, en bevangen door paniek en
doodsangst klemden ze zich aan mekaar vast en dreven gedesoriënteerd
verder en verder de zee in. Uitgeput van de ongecontroleerde
bewegingen en onderkoeld deden ze verwoede pogingen om aandacht van
mensen op het strand te trekken telkens ze even boven de golfslag
uit kwamen. Maar hun geroep was te zwak om boven het bulderende
geweld van de branding uit te komen. Zich blijvend aan mekaar
vastklampend belandden ze in een staat van overgave. “Niets aan te
doen, hier eindigt het voor ons” zei mijn vader. “Wat zal er nu met
ons kind gebeuren” huilde mijn moeder. In een laatste poging tot
troost antwoordde hij zwak: “ Je ouders…die zullen wel goed voor hem
zorgen…”
Op
dat ogenblik had een Fransman op het strand toch iets opgemerkt ver
in zee en begon luidkeels om aandacht en hulp te schreeuwen. Mijn
familie legde meteen de link en nonkel Albert en de Fransman renden
het water in. Ze merkten meteen dat de stroming erg verraderlijk en
sterk was. Allebei waren ze ervaren zwemmers maar voerden een
bikkelharde strijd tegen de natuurelementen, op gevaar af van hun
eigen leven. Het gevecht tegen de ebstroom putte ook hen volledig
uit. Met gezamenlijke, bovenmenselijke inspanning bereikten ze
uiteindelijk de in elkaar verstrengelde, schier bewusteloze
drenkelingen, die ze met nog een extra zware inspanning weer naar de
kust brachten.
Je
zou als jongeling voor minder een problematische relatie met water
opbouwen, na het enkele malen horen vertellen van dit verhaal. De
geur van chloor of het geluid van het klotsend water in het zwembad
waren tijdens mijn schooltijd al voldoende om mij misselijk te
maken.
Rond mijn tiende besloot mijn moeder dat ik hoe dan ook in het groot
verlof naar de zwemles moest. Ik begreep wel waar dat vandaan kwam.
Maar ik protesteerde uit volle borst, verloor de strijd en werd drie
dagen per week naar het plaatselijk zwembad gestuurd. Het haalde
geen donder uit en het werd de ellendigste zomervakantie uit mijn
jonge leven.
Ik
werd een berggeit in plaats van een waterrat. Duizenden meters hoog
in de ijle lucht, tussen de rotsen, op eindeloze sneeuwvlakten voel
ik mij in mijn sas. Niet dat ik de zee of het water haat, maar het
blijft een geneugte op afstand. In een artikel over mij heeft wijlen
journalist Jan Lamon het ooit raak omschreven: “hij houdt van water
maar kan er niet mee vrijen.” De meeste van de reizen die mijn
vrouw en ik maakten
speelden zich af in de bergen en de binnenlanden. Pas sinds de jaren
negentig gingen we ook meer en meer langs de kusten reizen en begon
ik de zeeën meer en meer te appreciëren en groeide de band ermee. Ik
herkende de affectie van een vriend en de kracht van een sterke
tegenstander. Hetzelfde gevoel dat ik heb met het hooggebergte.
De
zee kon in 1952 mijn ouders van mij afgenomen hebben, maar deed het
niet. Hij had mededogen. Liet de Fransman en nonkel Albert toe het
drama te voorkomen. Ik groeide op met groot respect voor mijn nonkel
en voor de heldhaftige Fransman die hun redding als zijn plicht
beschouwde en daarna in de anonimiteit verdween. Het had mooi
geweest had hij zich later bekend gemaakt of hadden wij hem terug
gevonden. Mogelijks was daar eens levenslange vriendschap kunnen uit
ontstaan. Maar dat heeft niet mogen zijn.
Bepaald door de ervaringen die ik in het leven heb meegemaakt heb ik
de overtuiging dat alles, ook de meest trieste en vreselijke
gebeurtenissen, niet voor niets gebeuren. Dat alles een doel heeft,
leidt tot iets anders. Hadden mijn ouders niet gered geweest, had
dat doel er waarschijnlijk ook geweest. Men hoort mensen soms
beweren dat de natuur wreed is. De natuur is niet wreed, de natuur
is onverschillig. Hij dient het grotere geheel. Dat kunnen wij
mensen moeilijk plaatsen, laat staan begrijpen, omdat we niet genoeg
tijd kunnen overzien, veel te kort leven, ons denken zo enorm te
kort schiet. We zijn niet zo groot, machtig, zo oneindig als de zee.
En op
het einde zijn we alleen met de zee
Adriaan Roland Holst – Dichter
1888 -
1976