VROEGE LEVENSLESSEN

 

 Les 1

Midden jaren zestig liep ik als vijftienjarige school in een Gents instituut. Ik volgde richting mechanica-technisch tekenen. Veel medescholieren waren afkomstig van gemeenten buiten de stad. In die tijd meestal nog brave, volgzame studentjes. Een deel scholieren waren van de stad of de randstad afkomstig. Jongens met een iets rebelsere natuur. Daarom niet minder goede studenten, maar toch heel wat minder volgzaam en assertiever. Kleine dwarsliggertjes eigenlijk. Een doorn in het oog van een aantal conservatieve leerkrachten. De sixties waren in volle ontplooiing en van die langharige buitenbeentjes van de Beatles-Stones en Dylan generatie hadden ze niet zo’n hoge pet op. We namen de reglementen ook niet zo nauw en wisselden een saaie schooldag wel eens in voor een avontuurlijk dagje spijbelen. Op de jaarlijkse bedevaart, te voet naar Oostakker Lourdes, verdwenen wij wel eens uit de rangen om in een of ander tof café een pint te gaan drinken en naar de hits op de jukebox te luisteren.

Onze leraar godsdienst was een priester met een dubieuze reputatie. Zijn handtastelijkheden tegenover leerlingen waren alom gekend en waren dikwijls een reden tot gegniffel. Hij was een begin veertiger en zijn grijs, altijd gekreukt kostuum hing slordig rond zijn wat plompe lichaam gedrapeerd. De tred waarmee hij zich over de speelplaats bewoog staafde Darwins theorie over onze verre menselijke afkomst. Hij was kaal met opzij en achteraan een rosse haarband, wat hem de bijnaam ‘zonneblomme’ opleverde. Zijn wispelturig karakter zorgde ervoor dat men nooit wist wat men kon verwachten. Soms een goedlachse, vriendelijke ‘kindervriend’, soms onverklaarbaar nijdig en onbetrouwbaar, herkenbaar aan zijn hoogrood aanlopend hoofd en zijn opengesperde, snuivende neusgaten.

In het klaslokaal koos hij meestal de doetjes eruit om pseudo-kameraadschappelijk naast hen op de bank te gaan zitten, zijn hand op hun bil en langzaam richting lies bewegend.  Af en toe troonde hij zo’n jongen mee naar zijn bureel. Wat daar gebeurde was publiek geheim. Dat de schooldirectie zijn gedrag ontgaan was en hij op zijn minst geen berispingen kreeg leek niet te geloven. Vermoedelijk kon hij zo al jaren zijn gang gaan. 

Tijdens een spijbeldag had hij mij op de Gentse Graslei een studentencafé zien buitenkomen. Ik had ook hem opgemerkt en wist dat mij iets minder prettigs boven het hoofd hing. Toen hij twee dagen later de klas binnen stormde met een rooie kop en snuivend van woede smeet hij zijn boekentas naast zijn lessenaar. Het was duidelijk zijn dagje niet. En zijn blik in mijn richting maakte duidelijk dat ik daar voor iets tussen zat. “De Bie, ga naast uw bank staan!” beval hij mij, ijsberend door het lokaal met zijn handen op de rug . Plots stond hij voor mij en keek mij op dertig centimeter afstand vlak in het gezicht. Hij was ziedend. Wetend dat het niet de juiste attitude is keek ik hem toch recht in de ogen. Plots haalde hij uit en gaf mij een keiharde klap in het gezicht. Het werd mij zwart voor de ogen, ik wankelde en tastte naar mijn gloeiende kaak. Een gevoel van totale vernedering trok door mijn lichaam. Nog nooit had iemand mij zoiets aangedaan. Ik bleef hem in de ogen kijken, balde mijn vuisten en ik weet nog dat ik dacht ‘ik maak je af, man.’ Ik kon mij gelukkig beheersen.  Hij ging de rest van het lesuur achter zijn lessenaar in een boek zitten staren. Van les was geen sprake meer. De solidariteit van mijn schoolmakkers was zonder woorden te voelen, de stilte te snijden. Tot de bel ging.

De dag erna liep ik over de recreatiekoer en kwam hij in mijn richting gestapt. Liep mij voorbij zonder een blik en draaide zich achter mij om. Ik voelde hem volgen op twee meter afstand. Een gevoel van walging ging door mij heen toen ik plots zijn hand op mijn schouder voelde. Eens naast mij legde hij zijn arm kameraadschappelijk om mijn schouder en meewandelend bracht hij mij op ‘vriendelijke’ toon op de hoogte dat hij mij na de middag op zijn bureau  verwachtte. Blijkbaar was hij op nieuw aas uit en ging hij zijn kans wagen bij zo’n dwarsliggertje.

Ik was stipt, klopte aan en na zijn zware “ja” stak ik de deur open en stapte zijn kleine bureel binnen. Er hing een dikke walm van goedkope sigaarrook in de veel te warme ruimte. Hij speelde één en al vriendelijkheid, nodigde mij uit naast hem aan zijn bureel te komen zitten, schoof dichter naar me toe en vroeg of ik nog kwaad op hem was. Zijn adem stonk naar ajuin en rook. Terwijl hij met zachte stem sussende woorden sprak legde hij, naar bekend ritueel, zijn grijpgrage hand op mijn knie. Al pratend en zalvend bevond het zich al vlug nabij mijn rits. Ik duwde zijn hand van me af, ging rechtstaan en voor hij een woord kon uitbrengen keek ik hem in de ogen en attakeerde hem in mijn zuiverste Gents: “ gij blijft met je fikken van me af, zonneblomme, dat kun je misschien uitvreten met de sukkeltjes en de schijters maar je blijft met je poten van mij af.”  Hij trok wit weg en er verschenen zweetdruppels op zijn bovenlip. Ik verliet zijn kamer en sloeg de deur achter mij dicht. Nog nooit was ik zo fier geweest op mezelf.

Ik stapte linea recta zelfverzekerd naar het bureel van de directeur. Eveneens een priester. Die liet mij, zijn zware, logge lichaam schuin weggezakt, zittend achter zijn bureau terwijl hij wat notities maakte enkele minuten rechtstaand wachten. Zonder op te kijken zei hij: “Zeg maar wat je te zeggen hebt.”  Ik deed mijn verhaal en na enkele seconden stilte reageerde hij, nog steeds notities makend en mij geen blik gunnend: “luister, manneke, in plaats van het kot op stelten te proberen zetten mag je een tijdje van school wegblijven, ga maar een week of twee wandelen, hopelijk brengt je dat tot inkeer.” Hij wierp mij zijn notitie toe die dat bevestigde. Zijn logge lijf uit zijn zetel tillend stapte hij zijn bureel uit en liet mij verweesd zitten. Het voelde als een tweede klap in mijn gezicht. Fietsend naar huis realiseerde ik mij dat de volwassen wereld blijkbaar zo in elkaar zit. Bepaalde problemen kunnen maar beter niet eerlijk besproken worden.

Vanaf die dag meed ‘zonneblomme’ mij als de pest, en zo zal hij ook wel over mij gedacht hebben. 

Ik heb hem na twintig jaar nog één keer terug gezien. Flink verouderd wandelde hij in een Gents begijnhof met een knaap van een jaar of veertien aan zijn zij. Mijn maag keerde. ‘Ooit verwelken zonnebloemen en gaan dood’ dacht ik.

In 2017 las ik per toeval een bericht op internet dat hij kort daarvoor op ‘gezegende’ leeftijd was overleden.

 

Je mag je eigen mening hebben

Maar hou er altijd rekening mee dat

als je je nek uitsteekt, men je altijd weet te vinden

Paul Goossens / journalist – hoofdredacteur  1943-

Citeert zijn vader

 

 

 

   Les 2

 

Zelfde school, een jaar of twee later. Nu waren de sixties pas echt losgebarsten. Via muziek, film, kunst en protest werd daar uiting aan gegeven. Studenten kwamen protesterend de straat op voor Leuven Vlaams. Maar het protest hield meer in. Algemeen beschouwd zette de jeugd zich af tegen alles wat conventioneel was. Er werd tegen de oude gangbare normen ingegaan. Tegen de heersende klasse, tegen de bourgeoisie. Het was de voorloper van de mei ’68 revoltes in Parijs. En reken maar dat het establishment er rekening mee hield.

 

Dat sprak ons aan. Vlaming zijnde voelde ik mij zeker geen Flamingant. Maar opkomen tegen de heersende klasse die dacht alle wijsheid en macht in pacht te hebben, dat leek me wel wat. De olievlek breidde zich uit. Naast de universiteit studenten kwamen ook een groot deel van de scholieren uit het middelbaar en hoog onderwijs de straat op. Hoe erg de tijd veranderd was werd bewezen door het feit dat er hier en daar ook al leraars waren die dat gedachtengoed aanhingen. In Gent waren de voornaamste deelnemende schoolgroepen de vakscholen HTISA (de Holstraat) en Carels samen met de kunstscholen Sint Lucas en de Academie. Scholen liepen half leeg.

Tijdens deze optochten ging het er niet zachtaardig aan toe. De rijkswacht ging met bruut geweld tegen de jonge betogers in. Maar dat deerde niet. Alles moest anders, the times they are changing was de leuze. Ik meende het, we meenden het … dacht ik. Tot die bepaalde dag.

We waren met wel vierduizend. Het was in de Vlaanderenstraat. Grote confrontatie met de rijkswacht waarbij een goede vriend al bloedend was gearresteerd en afgevoerd. Ik liep vrij ver vooraan in de massa, kort achter de grote studentenleiders. Toen het lawaai even temperde

Hoorde ik een flard van een gesprek tussen twee van hen. “Fantastisch toch dat het protest zulk een omvang heeft genomen” zei de ene. “Dat wel” antwoorde zijn medestander “maar dat wij met al dat krapuul uit de kunstscholen en vakscholen achter ons gat lopen vind ik knap vernederend.” Ik bleef staan. Het werd stil rond mij terwijl honderden betogers mij rechts en links lawaaierig voorbij liepen als in een vertraagde opname. Stilletjes verwijderde ik mij uit de luidruchtige massa en plooide op mezelf terug.  Ik leerde daar dat de revolutionairen die de corrupte heersende klasse bekampen de corrupte heersende klasse van de toekomst is. En ik vrees dat ik dat toen niet verkeerd heb ingeschat.

 

Je mag een eigen mening hebben

Maar hou er altijd rekening mee dat

als je je nek uitsteekt of een eigen standpunt hebt

je bij een grote, machtige groep hoort

Want…individuen zijn machteloos

EDB