KIND
’t Is een moederskindje
zei de lelijke vrouw met
de roddeltong.
Een straatloper
volgens de schijnheilige
pilaarbijter.
Niet te sturen
besloot de leraar met
een air.
In zichzelf gekeerd
concludeerde de
allesweter.
Niet al te katholiek
volgens de “zwarte
paster”.
Kust nu allemaal eens
mijn kloten
dacht ik bij mezelf,
slenterend langs het
treinspoor
doorheen het havendok
onder monsterkranen door
langsheen reuzenschepen,
zittend op de kasseien,
dromend op de kaaimuur.
Ik ben een havenkind.
En uit het raam van een
kabardoeske
zong Brel “Dans le port
d’Amsterdam…”
Erwin De Bie