POES

 

Poes was zoek.

Haar naam was Picasso,

naar de talentvolle, beroemde en beruchte meester.

Picasso was niet te vinden.

We zochten de godganse dag,

riepen haar naam in het bos

en zochten in grachten en velden.

Je weet maar nooit,

een ongeval is zo gebeurd.

Zit ze niet bij jullie in de schuur?

Neen, zei de buur,

en ook niet bij de kippen of op zolder.

Poes was niet te vinden, niet te horen, waar dan ook.

De zon zakte weg

en maakte plaats voor invallend duister.

Nog één maal haar naam gebruld

richting naastgelegen stille bos,

waaruit een laatste late merel kwetterend opvloog,

en alleen de echo ons een antwoord gaf.

Maar geen Picasso,

in de verste verte niet,

poes bleef zoek.

Goeie nacht dan maar,

morgen zien we wel.

Maar midden in de nacht,

zonder een echte aanleiding,

de ogen plots wijd open,

en in het hoofd een stem die zegt:

auto...koffer, autokoffer... poes.

In allerijl naar buiten,

de autosleutels mee gegraaid,

En om drie uur in de nacht,

dag poes Picasso,

in de autokoffer.